In de ban van de ring Wiki
Advertisement
J.R.R Tolkien
Tolkien20portrai20web

Voledige naam

John Ronald Reuel Tolkien

Geboortejaar

1892

Sterftejaar

1973(81)

J.R.R. Tolkien was de schrijver van In de ban van de Ring , De Silmarillion, De Hobbit, De Nagelaten Vertellingen en De Kinderen van Hurin.

Afkomst[]

Tolkiens voorouders van vaders kant waren voornamelijk ambachtslieden. De familie kwam oorspronkelijk uit het Duitse Koninkrijk Saksen, maar woonde al sinds de achttiende eeuw in Engeland. De naam Tolkien is een Engelse verbastering van Tollkiehn, van het Duitse tollkühn, wat 'roekeloos' of 'overmoedig' betekent.

Tolkiens grootouders van moeders kant, John en Edith Jane Suffield, waren baptisten, die in Birmingham (Engeland) woonden. Zij hadden er een winkel. De familie Suffield had sinds het begin van de negentiende eeuw verschillende bedrijven die geleid werden vanuit hetzelfde gebouw, Lamb House. Sinds 1810 had Tolkiens betovergrootvader William Suffield er een boekenwinkel. Tolkiens overgrootvader, ook John Suffield, had er sinds 1826 een kledingwinkel.

Jeugdjaren[]

John Ronald Reuel Tolkien werd in 1892 geboren in Bloemfontein in de toenmalige Oranje Vrijstaat. Hij was de zoon van Arthur Reuel Tolkien (1857-1896), een Engelse bankdirecteur, en zijn vrouw Mabel Suffield (1870-1904). Toen Arthur werd bevorderd tot het hoofd de Bank of Africa in Bloemfontein vertrok het paar vanuit Engeland naar Zuid-Afrika. Tolkien had een jongere broer, Hilary Arthur Reuel, die werd geboren op 17 februari 1894.

Als kind werd Tolkien in de tuin gebeten door een grote Afrikaanse vogelspin. Deze gebeurtenis zou later terugkeren in zijn verhalen. Toen hij drie jaar oud was, ging Tolkien met zijn moeder en zijn broertje naar Engeland voor een langdurig familiebezoek. Zijn vader stierf echter in Zuid-Afrika aan acute reuma, voordat hij ook naar Engeland kon komen. Hierdoor zat het gezin zonder inkomen, dus trok het in bij de grootouders in Birmingham. Korte tijd later, in 1896, verhuisde de familie naar Sarehole (nu in Hall Green), dat toen nog een dorp in Worcestershire was. Tolkien ging graag op onderzoek uit in de molen in Sarehole en ook in Moseley Bog (een natuurreservaat), de Clent Hills en Malver Hills. Deze plekken vormden later een bron van inspiratie voor zijn boeken, zoals dat ook het geval was met de dorpjes in Worcestershire, zoals Bromsgrove, Alcester en Alverchurch. Dat gold ook voor zijn tantes boerderij Bag End, een naam die zou terugkeren in Tolkiens verhalen.

Mabel onderwees haar twee zonen zelf. Ronald, zoals hij werd genoemd, was een slimme leerling. Zijn moeder leerde hem veel over plantkunde, en bracht hem de voorliefde voor planten bij. De jonge Tolkien tekende graag landschappen en bomen, maar het liefst leerde hij talen. Zijn moeder bracht hem van jongs afaan de beginselen van het Latijn bij. Hij kon al lezen toen hij vier was en niet veel later kon hij ook vloeiend schrijven. Zijn moeder liet hem veel lezen. Hij had een hekel aan Treasure Island en The Pied Piper, en vond Alice in Wonderland van Lewis Carroll grappig maar verwarrend. Hij hield meer van verhalen over indianen en de fantasieverhalen van George MacDonald. Daarnaast waren de Fairy Books van Andrew Lang bijzonder belangrijk voor hem en zijn latere werk.

Tolkien ging naar de King Edward’s School in Birmingham, waar hij werd opgesteld in de erehaag van de parade ter gelegenheid van de kroning van koning George V. Hij stond vlakbij de poort van Buckingham Palace. Later ging hij naar de St. Philip’s School.

Mabel Tolkien werd in 1900 opgenomen in de rooms-katholieke kerk, ondanks felle protesten van haar doopsgezinde familie, die vervolgens hun financiële steun aan haar stopzette. In 1904, toen Tolkien 12 jaar was, overleed ze aan de gevolgen van diabetes (type 1), in Fern Cottage in Rednal, waar ze toen woonden. Mabel Tolkien was toen ongeveer 34 jaar oud en destijds had men de behandeling met insuline nog niet uitgevonden. Tolkien zou de rest van zijn leven zijn moeder als een martelaar van haar geloof beschouwen.

Vlak voor haar dood had Mabel Tolkien de voogdij over haar zonen toegewezen aan frater Fancis Xavier Morgan van het oratorium van Birmingham, die hen moest opvoeden als goede katholieken. Hij woonde daar in de schaduw van de Perrott’s Folly en de victoriaanse toren van Edgbaston Waterworks, wat wellicht het beeld heeft beïnvloed van de donkere torens in zijn werk. Ook de romantische middeleeuwse schilderingen van Edward Burne-Jones en de Prerafaëlieten hebben een sterke invloed gehad op zijn werk.

Latere jeugd[]

In 1911, toen hij studeerde aan de King Edward’s School in Birmingham, richtte Tolkien samen met drie vrienden, Rob Gilson, Geoffrey Smith en Christopher Wiseman, een geheim genootschap op, dat ze T.C.B.S. noemden. Deze initialen betekenenTea Club and Barrovian Society en waren een zinspeling op hun voorliefde voor drinken van thee in de Barrow’s Stores vlakbij hun school en ook stiekem in de bibliotheek van de school. Na school hielden de leden contact en in december 1914 hielden ze een vergadering in Londen bij Wiseman thuis, die Tolkien tot het schrijven van poëzie bracht.

In de zomer van 1911 ging Tolkien op vakantie naar Zwitserland, wat hij zich nog levendig kan herinneren in een brief uit 1968. Hij maakt daarin gewag van Bilbo’s reizen door de Nevelbergen (waaronder de glijpartij over de gladde stenen in het bos), en dit is rechtstreeks afgeleid van zijn eigen avontuur toen hun gezelschap van Interlaken naar Lauterbrunnen wandelde en uiteindelijk kampeerde in de morenen bij Mürren. Zevenenvijftig jaar later kon Tolkien zich nog herinneren dat hij met pijn in het hart afscheid nam van het uitzicht op de eeuwige sneeuw van de Jungfrau en de Silberhorn. Ze trokken verder langs de Kleine Scheidegg naar Grindelwald en langs de Grosse Scheidegg naar Meiringen. Ze vervolgden hun reis naar de Grimselpas en door de Valais naar Brig. Van daaruit gingen ze naar de Aletschgletsjer en Zermatt.

In oktober van datzelfde jaar ging Tolkien studeren aan het Exeter College van de Universiteit van Oxford. Aanvankelijk studeerde hij er klassieke talen, maar ging later Engelse taal studeren. Hij studeerde af in 1915.

Verloving en huwelijk[]

Op zestienjarige leeftijd leerde Tolkien Edith Mary Bratt kennen, die drie jaar ouder was. J.R.R. en Hilary Tolkien woonden toen in hetzelfde kosthuis. Humphrey Carpenter schrijft hierover, dat Edith en Ronald geregeld naar tearooms in Birmingham gingen, liefst naar een tearoom met een balkon met uitzicht op straat. Ze zaten daar suikerklontjes in de hoeden van voorbijgangers te gooien en als het suikerpotje leeg was gingen ze naar het volgende tafeltje. Er moest wel iets moois opbloeien tussen twee zo gelijkgestemde mensen. Ze waren allebei wees en hadden beiden behoefte aan genegenheid, en die konden ze elkaar ook schenken. In de zomer van 1909 wisten ze dat ze verliefd waren.

Frater Francis Morgan, zijn voogd, vond dat Edith Tolkien teveel afleiddde van zijn studie, en het vervulde hem met afschuw dat zijn jonge pupil een serieuze relatie had met een protestants meisje. Hij verbood hem haar te zien, te spreken of zelfs maar te schrijven, totdat hij 21 was. Hij hield zich strikt aan dit verbod, op een enkele uitzondering na, waardoor frater Morgan dreigde een einde te maken aan zijn universitaire carrière als hij er niet mee ophield.

Vlak voor zijn 21ste verjaardag schreef Tolkien Edith een brief en verklaarde hij haar zijn liefde en vroeg hij haar ten huwelijk. Edith antwoordde hierop dat ze al verloofd was met een andere man, maar dat had ze gedaan omdat ze dacht dat Tolkien niet langer om haar gaf. Ze liepen elkaar weer tegen het lijf en bij een spoorwegviaduct bloeide hun liefde weer op. Edith gaf haar verlovingsring terug en vertelde dat ze met Tolkien ging trouwen. Nadat ze verloofd waren, bekeerde Edith zich op aandringen van Tolkien tot het katholieke geloof. In januari 1913 verloofden ze zich in Birmingham, en op 22 maart 1916 trouwden ze in Warwick in de Saint Mary Immaculate Catholic Church.

Eerste Wereldoorlog[]

Het Verenigd Koninkrijk was ondertussen betrokken bij de Eerste Wereldoorlog. Tolkien nam vrijwillig dienst in het Britse Leger en werd tweede luitenant bij de Lancashire Fusiliers. Zijn opleiding bij het 13de (reserve) bataljon in Cannock Chase, Staffordshire duurde elf maanden. Hij werd vervolgens overgeplaatst naar het 11de bataljon van de British Expeditionary Force, en hij kwam op 4 juni 1916 in Frankrijk aan. Hierover schreef hij later: "Jonge officieren sneuvelden er bij bosjes. Gescheiden te moeten zijn van mijn vrouw ... ik ging eraan onderdoor."

Tolkien 1916

Tolkien in 1916

Tijdens de Slag aan de Somme was Tolkien verbindingsofficier. Hij nam ook deel aan de Slag bij Thiepval. Hij kreeg op 27 oktober 1916 last van loopgravenkoorts, een ziekte die werd overgedragen door luizen, waarvan het wemelde in de loopgraven. De Anglicaanse aalmoezenier Mervyn S. Meyers schreef hierover in zijn memoires:

"Ik bracht een keer de nacht door met twee officieren in een veroverde Duitse stelling. We probeerden wat te slapen maar dat was ons niet gegund. We waren nog maar net gaan liggen, toen er hele horden luizen tevoorschijn kwamen. We gingen toen meteen naar de arts-officier, die ook in de stelling was en zijn geneesmiddelen bij zich had. Hij gaf ons wat zalf om de luizen weg te houden. We smeerden ons helemaal in met het spul en probeerden weer te gaan slapen, maar dat mocht niet zo zijn. In plaats daarvan kwamen de kleine rotzakken weer massaal op ons af."

Tolkien ging op 8 november 1916 als oorlogsinvalide terug naar Engeland. Vele van zijn naaste vrienden, onder wie zijn mede TCBS-leden Gilson en Smith, waren gesneuveld. Jaren later zei Tolkien hierover verontwaardigd, dat degenen die zochten naar overeenkomsten tussen zijn boeken en de Tweede Wereldoorlog er volledig naast zaten:

"Men moet werkelijk onder de schaduw van de oorlog raken om de druk ervan volledig te voelen; maar naarmate de jaren verstrijken, schijnt men nu vaak te zijn vergeten dat het geen minder nare ervaring was om in je jeugd door 1914 te worden gegrepen, dan om in 1939 en de volgende jaren betrokken te raken. Tegen 1918 waren al mijn beste vrienden, op één na, dood.

Een verzwakte en uitgemergelde Tolkien - hij werd afgekeurd voor het front - bracht de rest van de oorlog door in militaire hospitalen of in garnizoensdienst. Toen werd ook de eerste zoon van Edith en J.R.R. geboren, John Francis Reuel Tolkien.

Thuisfront[]

Tijdens zijn herstel in Great Haywood, Staffordshire, Engeland, begon Tolkien met het schrijven van wat hij The Book of Lost Tales noemde. Hij begon met het schrijven van De val van Gondolin. In 1917 en 1918 kwam zijn ziekte steeds terug, maar hij was voldoende hersteld om in eigen land dienst te doen in diverse kazernes en werd bevorderd tot luitenant.

Toen hij gelegerd was in Kingston upon Hull, ging hij samen met Edith wandelen in de bossen vlakbij Roos, en daar danste Edith voor hem op een open plek tussen de bloeiende dollekervel.

"We wandelden in een bos waar de dollekervel groeide, in een zee van witte bloemen".

Deze gebeurtenis vormde de inspiratie voor de kennismaking tussen Beren en Lúthien. Tolkien noemde Edith vaak mijn Lúthien.

Universitaire carrière en schrijversloopbaan[]

Na de Eerste Wereldoorlog ging Tolkien aanvankelijk voor de Oxford English Dictionary werken, waar hij zich voornamelijk bezighield met de geschiedenis en etymologie van oorspronkelijk Duitse woorden, beginnend met de letter W. In 1920 werd hij lector in de Engelse taal aan de Universiteit van Leeds en 1924 werd hij er tot hoogleraar benoemd. In Leeds verscheen van zijn hand "A Middle English Vocabulary" en samen met E. V. Gordon een gezaghebbende uitgave van Heer Gawein en de Groene Ridder, die beide decennialang beschouwd werden als academische standaardwerken. In 1925 keerde hij terug naar Oxford en werd daar hoogleraar in de Oud-Engelse taal aan de universiteit.

In die tijd begon Tolkien met het schrijven van "De Hobbit (The Hobbit)" en de eerste twee delen van "In de Ban van de Ring (The Lord of the Rings)".


[1][2]20 Northmoor Road, voormalige huis van J.R.R. Tolkien in Oxford.Tolkiens verhandeling uit 1936 "Beowulf: the Monsters and the Critics", is van blijvende invloed geweest op het onderzoek naar Beowulf. Lewis E. Nicholson zei dat Tolkiens artikel wordt beschouwd als een keerpunt in de kritiek van Beowulf. Volgens hem legde Tolkien de nadruk op de poëtische aard van het verhaal in plaats van op de meer taalkundige elementen. Destijds werd Beowulf door geleerden over het algemeen geminacht als een kinderachtig verhaal over gevechten met monsters in plaats van een realistisch verhaal over stammenoorlogen. Tolkien stelde dat de schrijver van Beowulf het menselijke lot in algemene zin aan de orde stelde, en zich niet beperkte tot stammenoorlogen, en dat de monsters daarom noodzakelijk zijn voor het gedicht. In zijn essay laat Tolkien ook zien hoeveel respect hij had voor Beowulf: “Beowulf is een van mijn waardevolste bronnen”. Deze invloed is terug te vinden in "In de Ban van de Ring".

In 1945 werd Tolkien hoogleraar in de Engelse taal- en letterkunde aan het Merton College van de Universiteit van Oxford, en dat bleef hij tot aan zijn pensioen in 1959. In 1948 voltooide Tolkien "In de Ban van de Ring", bijna tien jaar nadat hij er voor het eerst aan was begonnen.

Tolkien werkte ook mee aan het vertalen van de "Bijbel van Jeruzalem", die in 1966 verscheen.


260px-Jrr tolkien signature svg

De handtekening van Tolkien

Gezin[]

J.R.R. en Edith Tolkien hadden vier kinderen: John Francis Reuel Tolkien (17 november 1917 – 22 januari 2003), Michael Hilary Reuel Tolkien (22 oktober 1920 – 27 februari 1984), Christopher John Reuel Tolkien (geboren op 21 november 1924) en Priscilla Mary Anne Reuel Tolkien (geboren op 18 juni 1929). Tolkien was dol op zijn kinderen en toen ze nog klein waren stuurde hij ze brieven met tekeningen van de Kerstman. Elk jaar kwamen er meer personages bij, zoals de ijsbeer, het hulpje van de Kerstman, de Sneeuwman, de tuinman, Ilbereth de elf, zijn secretaresse en andere personages. De belangrijkste personages vertelden verhalen over de strijd van de Kerstman tegen de aardmannetjes die op vleermuizen vlogen, en over de grappen die de IJsbeer uithaalde.

Vriendschappen[]

Tolkien leerde C.S. Lewis kennen in Oxford. Deze was wellicht zijn beste vriend en collega, hoewel hun verhouding bekoelde naarmate ze ouder werden. Ze deelden de liefde voor een goed gesprek, lachen en bier en in mei 1927 maakte Tolkien Lewis lid van de "Coalbiters club", die IJslandse sagen las in het oorspronkelijke Oudnoords. Dit was, zoals Humphrey Carpenter het omschreef "het begin van een lange en ingewikkelde vriendschap." Tolkien en Hugh Dyson brachten C. S. Lewis weer nader tot het christendom. Tijdens hun bijeenkomsten met de Inklings bij Lewis thuis, maar ook privé, las Tolkien op diens verzoek delen uit "De Silmarillion", "De Hobbit" en "In de Ban van de Ring" voor aan Lewis.

Door de komst van Charles Williams, die werkte voor de Oxford University Press, veranderde de verhouding tussen Tolkien en Lewis. Lewis’ enthousiasme verschoof bijna ongemerkt van Tolkien naar Williams, met name toen Lewis bezig was met het schrijven van zijn derde roman, "That Hideous Strength".

Tolkien maakte zich al lang erg druk over wat hij beschouwde als de anti-katholieke houding van Lewis. In een brief aan zijn zoon Christopher zei hij:

De haat tegen onze kerk is uiteindelijk het enige echte fundament van de Anglicaanse Kerk – dit is zelfs zo sterk dat het overeind blijft wanneer de overkoepeling lijkt te zijn verdwenen (C.S.L. eerbiedigt het Heilige Sacrament en heeft bewondering voor nonnen!). Maar als een Lutheraan in de gevangenis belandt is hij gevechtsklaar; maar als katholieke priesters worden afgeslacht gelooft hij het niet (en ik geloof vast dat hij denkt dat ze erom gevraagd hebben).

Lewis’ groeiende reputatie als christelijke apologeet en zijn terugkeer naar de Anglicaanse kerk ergerde Tolkien, die een diepe afkeer had van de Anglicaanse kerk. Halverwege de jaren veertig vond Tolkien dat Lewis te veel publiciteit kreeg.

Tolkien en Lewis hadden misschien een hechtere band kunnen krijgen toen ze in Headington verbleven, maar Lewis' huwelijk met Joy Davidman verhinderde dit. Tolkien merkte dat Lewis verwachtte dat zijn vrienden hem en zijn vrouw zouden bezoeken. Toen hij in de jaren dertig nog vrijgezel was en de Inklings hun bijeenkomsten hielden, ging hij voorbij aan het feit dat zijn vrienden zelf getrouwd waren. Het hielp ook al niet dat Lewis Tolkien aanvankelijk niets vertelde over zijn huwelijk met Davidman en toen Tolkien daar uiteindelijk achterkwam, kwam hij ook te weten dat Lewis was getrouwd met een gescheiden vrouw. Dit druiste in tegen Tolkiens katholieke geloofsovertuiging. Hij omschreef het huwelijk dan ook als "erg raar".

In de jaren vijftig kwam er een eind aan de geregelde bezoeken van Tolkien aan Lewis, en dit betekende ook het eind van Tolkiens "gezellige" periode, die op school was begonnen met de T.C.B.S. en eindigde met de Inklings in Oxford.

Zijn vriendschap met Lewis leefde later op. Tolkien zei hierover het volgende in een brief aan Priscilla na Lewis’ dood in november 1963:

Tot nu toe heb ik normale dingen gevoeld voor een man van mijn leeftijd – zoals een oude boom die één voor één al zijn bladeren verliest: dit voelt als een bijlslag aan mijn wortels[7].

W. H. Auden, die als student les had gekregen van Tolkien, was bij gelegenheid ook een journalist en stond vanaf medio jaren vijftig tot aan Tolkiens dood op vriendschappelijke voet met hem. De vriendschap was ontstaan doordat Auden geboeid werd door "In de Ban van de Ring". Auden was een van de eerste en belangrijkste critici die zich lovend uitlieten over het boekwerk. Tolkien schreef in een brief uit 1971:

Ik heb de laatste jaren veel te danken gehad aan Auden. Zijn steun en interesse in mijn werk hebben mij in belangrijke mate gestimuleerd. Van begin af aan schreef hij me goede kritieken, notities en brieven, op een moment dat dat nog helemaal niet vanzelfsprekend was. Hij werd er zelfs om bespot.
Graf van JRR Tolkien-Oxford

Het graf van Tolkien

Pensioen en latere leven[]

Tijdens zijn pensioen, van 1959 tot aan zijn dood in 1973, kwam Tolkien geleidelijk aan steeds meer in de publieke belangstelling te staan en groeide zijn bekendheid op literair gebied. Zijn boeken verkochten zo goed dat hij er spijt van had dat hij niet eerder met pensioen was gegaan. Aanvankelijk beantwoordde hij nog graag vragen van zijn fans, maar hij koesterde een zekere achterdocht jegens het ontstaan van fanclubs, vooral onder de hippiebeweging in de Verenigde Staten. In een brief uit 1972 betreurt hij dat hij een idool is geworden, maar geeft hij toe dat:

…zelfs de neus van een erg bescheiden idool […] niet helemaal ongevoelig is voor de zoete geur van wierook![

Door de toenemende aandacht van fans zag Tolkien zich genoodzaakt een geheim telefoonnummer aan te vragen en uiteindelijk verhuisde hij samen met Edith naar Bournemouth aan de zuidkust van Engeland.

Op 1 januari 1972 werd Tolkien door Koningin Elizabeth II benoemd tot ridder in de Order of the British Empire en op 28 maart 1972 werd hem de onderscheiding uitgereikt op Buckingham Palace.

Overlijden[]

Grafsteen van J.R.R. TolkienEdith Tolkien stierf op 29 november 1971, op 82-jarige leeftijd. Tolkien liet de naam Lúthien graveren in de grafsteen op het kerkhof van Wolvercote in Oxford. Toen Tolkien 21 maanden later, op 2 september 1973, op 81-jarige leeftijd overleed, werd hij bijgezet in hetzelfde graf en werd de naam Beren gegraveerd in de grafsteen. Het grafschrift luidt:

Edith Mary Tolkien
Lúthien
John Ronald Reuel Tolkien
Beren
Bron:Wikipedia
Advertisement